'Vroeger was ik verlegen',
zei ze met een lach.
'Toen kwam ik mezelf tegen
en weet je wat ik zag?
De angst, de pijn, niet goed te zijn.
De haast, de vrees, het was geen feest.'
Ik vroeg met ene stoute schoen:
'Wat deed je toen, wat deed je toen?'
'Ik ergerde me geel en groen,' zei zij
'En ben het heel anders gaan doen.
En wat ik dacht was: wil ik stralen
dan moet ik nu niet langer falen.
Dus toen werd ik perfectionist
en dat is iets wat zwaarder is.
Ik leefde met de blik op mij
van God, de meester, maatschappij.
En toen ik eindelijk wijzer werd
was ik een hulp'loos hijgend hert
net aan de jacht ontkomen
en niet meer vol van vroege dromen
of liefdeslach, die was me vergaan
In elk hertenoog blonk een traan
van zuiver onvolkomenheid
en stil verdriet, en angst, en spijt.'
'Ocharm', sprak ik, en aaide met kracht
haar rug, een zijdenzachte vacht.
Zo mooi haar houding nu, ik dacht,
en wat het leven had gebracht.
'Ach,' zei ze, al met minder schroom,
'Opnieuw was dit een slechte droom
die niemand zich wenst, zo zeg ik je
want ik werd moe van alles wat te was.
Van tienen en pluimen, voorbeeldigheid
en te rode rozen, de wanen, de tijd
die verging dat ik nergens toe kwam
niet aan vriendjes, vriendinnen, de kaars of de vlam.
Ik was te koel, was een oude lantaarn
die niet langer kon branden, en ik stond maar te staan,
in een te lege straat, met slechts tegels en struiken
en gesloten huizen met potdichte luiken.
Tot een jonge onbekommerde fluittoon mij riep
en ik recht op de bron van 't geluid afliep.
Het was mijn ziel, die opwelde
en mij onbeschaamd vertelde
dat ik open mocht gaan
als een bloem bij een raam
van diezelfde stille straat.
En ik zei: waarom zo laat, lieve ziel?
Kom erin, kom erin, en een spinnenwiel
ging tekeer, en mijn draad werd gesponnen.
'k Had mezelf weer overwonnen.
'k Was een bloem tussen andere blommen
die van levenslust gloeiden en glommen.
Ik werd aardig en sociaal
want ik sprak graag Bloementaal.'
'En nu ben je hier,' zo stamelde ik
'Ja, dat klopt,' zei ze gauw, niet langer verstrikt
in haar lange verhaal en nu fier en heel vast
van vertrouwen, vervolgde ze, 'ik ben een mast op een schip, weet je dat?
En al wapp'ren de zeilen met elke wind mee,
ik blijf wel staan, ben stabiel en tevree.'
'En je bloemenhart dan?
Is het weg, al je angst?
Al je grillen en demonen,
al je vrees op aard te wonen?'
'Nou,' zei ze toen, met een blik op de muur
'Het weer op zee is soms guur
en de rotsen komen erg dichtbij
en het zilte zand is geen plek voor mij.
O, het uitzicht is fantastisch
En van avontuur ben ik niet vies.
De zon en zee zijn een zegen
en de wind staat mij niet meer tegen.
Maar...ik ben nog steeds verlegen
Om mijn eigen geschiedenis.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten